De HEER richtte zich tot Jeremia:
‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël:
Zeg tegen de bevolking van Juda en Jeruzalem:
Nu kunnen jullie leren wat het betekent om naar Mijn woorden te luisteren – spreekt de HEER. Jonadab, de zoon van Rechab, heeft zijn nakomelingen verboden wijn te drinken. Zij hebben het gebod van hun voorvader nageleefd en tot op de dag van vandaag geen wijn gedronken. Maar tot jullie heb Ik telkens weer gesproken, en jullie hebben niet naar Mij geluisterd. Ik zond telkens weer Mijn dienaren, de profeten, naar jullie met de oproep:
Breek met je kwalijke praktijken, beter je leven, loop niet achter andere goden aan en dien ze niet. Dan zullen jullie blijven wonen in het land dat Ik je voorouders en jullie gegeven heb. Maar jullie hebben Mij niet gehoorzaamd, jullie hebben niet naar Mij geluisterd. De nakomelingen van Jonadab, de zoon van Rechab, hebben het gebod van hun voorvader nageleefd, maar dit volk heeft niet naar Mij geluisterd. Daarom – dit zegt de HEER, de God van de hemelse machten, de God van Israël:
Ik zal over Juda en de bevolking van Jeruzalem al het onheil brengen dat Ik hun heb aangekondigd. Want Ik heb tot hen gesproken, maar zij hebben niet geluisterd; Ik heb hen geroepen, maar zij hebben niet geantwoord.’
Hierna zei Jeremia tegen de Rechabieten:
‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël:
Jullie hebben alle geboden van je voorvader Jonadab nageleefd, jullie zijn hem in alles gehoorzaam geweest. Daarom – dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël:
Er zullen altijd nakomelingen van Jonadab, de zoon van Rechab, zijn die Mij dienen.’